En zo stond het in Gazet van Mechelen van 19 november 1947
OVER HANS KADODDER EN DE SLAG VAN BRUINE KRUIS
’t Was ten jare 1648.Gedurende 30 jaren had Noord-Nederland gestreden tegen Spanje om de vrijheid van zijn land bevestigen en zich te ontworstelen aan de Spaanse greep.
Van jij ’t begin van de strijd hadden duizenden Zuid-Nederlanders zich bij zijn leger gevoegd. Zonder verpozing, zonder genade, werd de oorlog voortgezet gedurende bijna een eeuw. Totdat Spanje het hoofd moest bieden en de “Oranje-banje-bleu” vlag in triomf wapperde over het vrije Nederland.
Zuid-Nederland had zijn vrijheid nog gedurende een periode van bijna twee eeuwen prijs gegeven door zich te herstellen onder de “authoriteit” van de Spaanse koning.
Op 30 januari 1648 werd de Vrede of het “tractaat” van Munster ondertekend door Filips IV; koning van Spanje en de Staten van Holland. Het tractaat helemaal ten voordele van Holland viel nadelig uit voor België dat o.m. de vrije doorvaart langs de Schelde verloor, tot grote ramp voor Antwerpen.
Mechelen kreeg de twijfelachtige eer in de lokalen van het oud paleis van de Groten Raad (Archief) de “Chambre di partie” te laten zetelen. Deze “chambre” zou scherp toezien op de uitvoering van het traktaat. Ons land was leeggehaald en inzonderheid de boeren werden aan allerlei schattingen en afpersingen onderworpen. Gebrek liet zich nijpend gevoelen. De “vrede” was nu wel ondertekend maar de bezettende soldaten stopten hun knevelarijen en afpersingen niet, en dit onder voorwendsel van “Krijgsgerecht”. Bij ervaring weten we wat dit alles betekent want ook de Duitsers gebruikten een stopwoord om al hun schelmerijen te vergoeilijken nl. “Es ist Krieg”.
Zo zien we dan bij ’t sluiten van de “Vrede” dat Mechelen met haar gehuchten en omgevingen vervuld was met troepen van het Statenleger die het de inwoners niet gemakkelijk maakten, doch wel integendeel eenvoudig doorgingen het volk, en niet in het minst de boeren, uit de zuigen, deze geld en goed afpersende. Ieder werd het “beu”. Was dit ni “vrede”? Men had dat vreemde ras, die “dieren” en schelmen wel “dood kunnen zien”, maar ja hoe kon en zou men er van af kunnen geraken? En dan bijzonder dat verwenste voetvolk van Lorreinen, onder bevel van hun kolonel Clinchamps die daar gekwartierd lag aan Bruine Kruis. Die mannen, dat waren nog de grootste schelmen. Men had er nooit mee gedaan. Het was maar altijd opeisingen en geld dat de klok sloeg. Daar moest een eind aan komen.
De boeren staken de koppen bijeen. Die van het Bruine kruis mopperden niet alleen luid maar begonnen ook een campagne onder die van St Kathelijne Waver, Walem, Duffel en Bonheiden, om gezamenlijke een plan te vormen dat hen zou toelaten zich van de “bandieten en soldaten” af te maken. Het was meer dan tijd om wraak te nemen. En met deze bedoelingen werden vergaderingen belegd, liefst ’s avonds, in de dreven van Bruine kruis. Alle soorten plannen werden opgeworpen, vergezeld van scheldwoorden en verwensingen aan ’t adres van Lorreinen. Men moest die “van kant maken”. De ene boer zei dit, de andere weer wat anders tot dat een flinke struise boer van Sint Kathelijne Waver, nl. Jan Van den Eynde, opstonden om stilte verzocht en met weldoordacht plan tevoorschijn kwam.
Eerst begon hij zin medeboeren moed in te spreken, daarna wakkerde hij de wraakgeest op en dan maakte hij bekend op welke wijze men “korte metten” met doe” Lorreinen zou maken. Men zou die namelijk op een vroege morgen terwijl ze slapen, onverwacht overvallen en ’t zou dan wel gelopen zijn. De uiteenzetting van Jan behaalde een reuzensucces, men wou er onmiddellijk mee beginnen maar Jan maande tot kalmte en bezinning aan en stelde voor nog enkele voorafgaande vergaderingen te beleggen. Alles moest goed “op zijn pootjes staan”. Men zou ’ s avonds eerst wat “excerceren”, in orde leren opstappen, men zou in groepen worden gedeeld en ieder groepje zou ’t kamp aanvallen aan al zijn zijden, maar “allemaal tegelijk”. En zo gezegd, zo gedaan.
Men kwam “s avonds te zamen, alles werd door Jan bestuurd zodat hij spoedig gekozen werd tot aanvoerder ofte generaal van het boerenleger. Dit leger drong aan op snelle aanval maar Jan eiste eerst wat meer kennis bij hen; eindelijk tot grote vreugde der boeren verklaarde hij plechtig dat de aanval zou plaats hebben op 5 Maart en hun dan de “victorie” verzekerd was, maar tot dan moest men wachten.. .
Eindelijk.. de zo lang verwachte dag is aangebroken. Gewapenderhand doch in stilte, komen de boeren langs alle kanten af naar Bruine Kruis. Zie, de mannen van Bruine Kruis zelve, die van Bonheiden, van Duffel, van Walem en Jan de generaal in het midden van de mannen van Kathelijne Waver. Velen voeren schoppen, gaffels en rieken, anderen dragen geweren, weer andere sabels, zoveel mogelijk van roest ontdaan, en allen scharen zich om Jan die hun moed en volharding inspreekt. De gelederen worden gevormd en “onder of boven” “op leven en dood” zal men de vijand overrompelen.
Daar gaan ze, ze “vliegen” haast en op een “ommesien” waren de boeren over de Pasbeek. Daar lagen immers de Lorreinen gekampeerd. Onder Jan’s bevel vielen de boeren met heldenmoed aan, de wachten onschadelijk makende, doch ze maakten hierbij te veel getier en lawaai zodat de hoofdwacht het alarm blies en het ganse regiment on middellijk te been was met de geladen geweren in de hand. Kolonel baron de Clinchamps zich verrast ziende en een grotere opstand vrezende, gaf het bevel op de boeren te vuren. Deze hadden zich niet hieraan verwacht en bij de losbrandingen voelden ze hun “hart” in hun blokken zinken en vluchtten nu als echte hazen, in allerlei richtingen, Jan in de steek latende.
Rondom hem lagen stervende of gekwetste boeren, waarvan het gekerm en gekreun de lucht doorboorde terwijl hij zelf van “geluk” mocht spreken, vermits de soldaten de vluchtende boeren achtervolgden en hij zelf hierdoor aan een gewisse dood ontsnapte.
Daar stond nu de Generaal ! Eén ogenblik was genoeg voor Jan om zich van het wanhopige van de toestand te overtuigen, en ’t gevaar bemerkende, waarin zijn soldaten verkeerden, die de richting der Lierse baan, Eikelenhoek en Heisbroek name, neemt hij een “moedig” besluit: hij keert hun de rug toe, laat het “hele boeltje” maar varen en vlucht nu, als een hazewind, over hagen, heggen, struiken en grachten naar de Nieuwendijk. Nooit had Jan zo “gevlogen”. Ik denk dat noch een” auto” noch een “jeep” van 165 paardenkracht en die nochtans, zo vertelt men, één der snelste voertuigen is, het tegen hem zouden hebben kunnen halen. Maar eens daar aangekomen voelde Jan zich pas veilig wanneer hij schuil was gegaan onder de hopen stalmest die er lagen opeen gestapeld. Daaronder bracht Jan nu uren door met een bonzend hart.
En ondertussen vluchtten de overige boeren weg van ’t slagveld. Ze kenden immers al de “binnen- en processiewegskes”” en vol “antrasie” renden ze naar hun woningen terug, of beter ze vlogen er heen en wachtten aldaar met een kloppend hart de gevolgen van hun daden af. Steeds dachten ze dat de Lorreinen de klopjacht voortzetten en zij zelf spoedig bij de lurven zouden worden gevat.
Inmiddels was er hulp opgedaagd om de gekwetsten huiswaarts te voeren en te verzorgen en enkele doden werden weggevoerd, doch van de Generaal vond men geen spoor, hoe men die ook zocht. In vele gezinnen heerste wee en verdriet.
Toen de avond zeer gevorderd was kroop Jan van onder de mesthoop en keerde omzichtig naar zijn hoeve terug. Pas was dit “geweten” of ieder wou er het zijne van weten, en Jan werd gefeliciteerd om zijn flinke “ontsnapping” aan de vijand. 3Die” zegden de boeren, hadden toch hun Generaal niet kunnen snappen 8 Vanaf dit ogenblik ontving hij de naam van Hans Kadodder en de veldslag van Bruine Kruis ontving in de Mechelse geschiedenis deze van “de slag van Jan Kadodder”.
De moed van Jan, gepaard aan de zelfopoffering van de boeren, had tot niets geholpen. Mechelen en hare omgeving werden slechts de 13 juni 1648 verlost van de dwingelandij van de Staatse soldaten.
Meestal wordt de figuur van Jan Kadodder in ’t komische getrokken, wat vlak verkeerd is. Kunsthistoricus Foppens noemt hem een “stoutmoedig en dapper man, die jammer genoeg in ’t strijdvoeren onervaren was, zowel als de boeren”. Bijaldien Jan in zijn pogingen ware geslaagd zou hij in de rij der Mechelse helden zijn opgenomen, nu hij in zijn opzet, dat getuigt van echte vaderlandsliefde mislukte wordt hij genegeerd.
In ’t museum is ondergebracht een schilderij van Jan Verhoeven, dat geschonken werd aan ’t Stadsbestuur door heer Baron du Trieu de Terdonck. Hans Kadodder is er op voorgesteld terwijl zijn knecht het paard van de “Generaal” vasthoudt, en een lijstje waarop de verklaringen van de voorgestelde ”sujets” zijn aangeduid. Een spotlied bestaande uit vijf “coupletjes” is eveneens aangebracht. Het eerste daarvan luidt:
Kadodder was in groten noot
Hij was geren den in den sloot
En als hij quam uyt den sloot
zijn peerd was hem ontlopen
Doen was hij van benautheyt groot
In een mesthoop gekropen
Jan Kadodder echter is meer waard; zijn naam mag met ere vermeld en het baart dan ook geen verwondering dat voor enkele jaren de boeren van Bruine Kruis en van Ste Kathelijne Waver met fierheid zichzelf bestempelen als ”We zijn de jongens van Hans Kadodder! We hebben van “niks of niemand” verveerd ! En dat ja, hebben ze bewezen de 3e Maart 1648. Jammer dat ze toen niet wat meer ervaren waren in de “hoge” krijgskunst.
Auteur onbekend.